Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom

een cafébazin in ’t goud

 

 

Irma De Thaey

  Irma de Thaey

Dulleke van den Dijk heeft zo maar eventjes 74 jaar café gehouden in ‘t Schipke. 74 jaar, ’t is een mensenleven. In ons eigenste Zeel zijn er twee vrouwen aardig op weg om dat record te breken. Monique Samson alias ‘De Witte’ (van café Palermo op de Kouter), is beginnen tappen in 1972 en kan dus terugblikken op 44 jaar. Irma De Thaey, alias Irma van ‘De Ronde Café’, doet het nog beter. Zij heeft 50 jaar op haar teller. 50 jaar cafébazin, il faut le faire en voor mij dus een goede reden om met haar eens terug te blikken op die halve eeuw tappen en pinten spoelen.

Irma met haar ouders en broers en zussen  

Ik ben geboren op 25 oktober 1944, begint Irma haar verhaal. Mijn vader was Paul De Thaey en die werkte als magazijnier op de Nationale Bank in Brussel. Mijn moeder was Louisa Willockx en zij was huisvrouw. We waren thuis met acht kinderen: Gustaaf (1938), Mariette (1939), Albert (1942), Irma (1944), Rosette (1945), Marcel (1947), Christiane (1950) en André (1951). Toen ik klein was woonden we in de Elststraat en in 1949 hebben mijn ouders een huis gebouwd op de Durmenbaan (nu Huis ten Halvestraat).

Ik ben naar de gemeenteschool geweest, gaat Irma verder, maar de school dat was niet echt mijn ding. Rekenen en zonder fouten schrijven, dat ging, maar al de rest interesseerde me niet veel. Ik was een babbelas en ik heb verschillende keren tegen de muur gestaan omdat ik mijn mond niet kon houden. Nee, ik leerde niet graag. Later heb ik daar wel spijt van gehad, maar ja, ik was niet slimmer in die tijd zeker. Eén ding kon ik goed: naaien. Daar was ik echt de beste in. In het zevende en achtste studiejaar zat ik bij Lea Hulpiau en zij leerde me point-clair, een naaitechniek waarmee je tafelkleden kon versieren. Jij bent de parel aan mijn kroon, zei ze tegen mij, en in die twee jaar dat ik bij haar zat, heb ik veel tafelkleden voor haar genaaid. Bij Hulpiaus op de Zandberg hadden ze een feestzaal en die tafelkleden moest ik…, versta je me, vraagt Irma.

Ik was nog geen veertien toen ik mocht thuis blijven, vervolgt ze. Ik was in de zevende hemel, leren deed ik niet graag, maar werken wel. Toen ik tien of elf jaar was, is mijn moeder geopereerd en die operatie was mislukt. Mijn moeder was sindsdien dikwijls ziek en lag veel op de zetel. Toen ik thuis bleef van school, moest ik het huishouden doen. Ik was nog geen 14. Ik ben twee jaar thuis gebleven en op mijn zestiende mocht ik gaan werken. Ik vond een job bij Van Der Eecken aan de spinmolens. Mijn zus Rosette en ik zijn samen opgetrokken. We zorgden ervoor dat ik ofwel de vroege of de late had en zij andersom zodat er altijd iemand thuis was bij ons moeder om haar te helpen bij het huishouden. Twee jaar later in 1962, toen ik 18 was, is mijn moeder gestorven, ze was maar 48 jaar.

Aan de spinmolens bij Van Der Eecken, dat was een vrij stresserende job, maar eigenlijk deed ik dat wel graag, vertelt Irma. Daar heb ik ook mijn man, Louis Dhollander, leren kennen. Ik had nog nooit ne vent gehad, bekent Irma, want wij mochten thuis niet buiten. Ge kunt op straat niks gaan doen, zei mijn vader altijd. Louis was meestergast op ’t fabriek en, niet onbelangrijk, hij was achttien jaar ouder dan ik, maar ik zag hem graag. Vijf jaar lang hebben we verkeerd en op 3 juni 1965 zijn we getrouwd. Mijn moeder was toen al gestorven en mijn vader was niet akkoord met mijn huwelijk. Op ons trouwfeest in zaal ’t Safirke, in de Langestraat, was hij de grote afwezige.

Als we trouwen, moet jij stoppen met werken, zei Louis, en ik bleef dan ook maar thuis. We huurden een huisje op Veldeken en in december van datzelfde jaar is ons Caroline geboren. ’t Was dus van moeten, lacht Irma. Intussen zat ook Louis ziek thuis en was hij invalide verklaard. Op een dag kwam Louis thuis en zei hij: ‘Vrouwke, we gaan café houden!’. Ik verklaarde hem knettergek en zei resoluut: ‘Dat doe ik niet, ge zijt zeker op uwe kop gevallen.’ Maar financieel hadden we het niet zo breed en omdat Louis voet bij stuk hield, zijn we toch maar eens gaan kijken. Het café was in de Roskotstraat waar nu de fietsenwinkel van Steeman is. Café De Welkom heette het. Leon Van Langenhove overtuigde me en verzekerde me dat ik veel volk ging hebben.

  Trouwfoto van Irma met Louis Dhollander
Irma met Louis achter de toog in de roskotstraat  

Niets was minder waar, vervolgt Irma. Ik ben in 1966 begonnen daar in de Roskotstraat en dat marcheerde. Van dag op dag veranderde mijn leven. Ik werkte zeven dagen op zeven en het café, dat was allemaal voor mij alleen, want van Louis had ik weinig hulp. Hij kon dat niet met zijn been. Het enige dat hij deed was het eten klaarmaken, maar de rest was allemaal voor mij. Café houden, bakken uit de kelder sleuren, frigo’s opvullen, kuisen… Daarenboven woonden we ook nog op Veldeken en had ik ons Caroline. Gelukkig werd die heel vaak bij mijn zus opgevangen.

Ik had het echt niet onder de markt, bekent Irma, en ik zei tegen Louis: ‘Dat blijf ik niet uithouden’. Maar ja, alle dagen lag er geld in de schuif en ik verdiende mijn boterham. En dus deed ik maar verder. We woonden er pas acht maanden toen we al een huis konden kopen op Veldeken. Ik was geen opdoender, zeg Irma, ik kon mijn centen bijeen houden. Trouwens, ik had geen tijd om ze op te doen, want ik werkte zeven op zeven.

Twee jaar hield ik café in de Roskotstraat en op een goede dag kwam William Van Dender ‘t café binnen met de woorden: ‘Ha, hier hebben we ze!’. Ik vroeg hem wat er scheelde en hij zei: ‘Gij moet naar De Ronde Café komen wonen!’. ‘Dat zie je van hier’, antwoordde ik resoluut, ‘Ik woon hier en ik blijf hier!’.

Maar, zegt Irma, dan vroeg hij me hoeveel ik tapte in de week. Ha, zei William, in De Ronde café is dat gewoon het dubbel. Als ge me niet gelooft, stap in mijn auto en we rijden er naartoe. En ja, we reden naar de Dendermondebaan en wat William gezegd had, was waar. Dat maakte de beslissing een pak makkelijker en op 11 maart 1968 ben ik begonnen in De Ronde Café.
De verhuis, dat was nog een ander paar mouwen, herinnert Irma zich. Toen we ’s morgens opstonden, konden we niet buiten, want een paar klanten hadden een lading zavel voor onze deur gestort. We waren verplicht om te beginnen scheppen, wilden we buiten geraken. Ik was in alle staten, zegt Irma. Maar ja, dat was nu eenmaal de Roskotstraat. Als ze maar iets konden uitsteken, dan leefden ze. We hadden daar nog een primitieve wc, ge kent dat wel, zegt Irma. Als ik mijn borstels durfde buiten laten staan, kon ik ze achteraf uit den beerput gaan vissen. Dat was echt nen andere tijd. De sjampetters die iedere dag om hun pinten kwamen, dat kan je je nu niet voorstellen. Mijne Louis was iedere dag de baan op met zijn brommerke om hier en daar een pint te gaan drinken. Op een avond werd hij met een stuk in zijn voeten thuisgebracht door de gendarmen. Ze staken de deur open met de boodschap: ‘Hier is hij, Irma!’. En geen boete of zo, dat was zo in die tijd.

 

De Ronde Café, dat was voor mij een serieuze aanpassing. Vroeger had ik overdag nog wat tijd om te strijken of zo, maar op de Dendermondebaan lukte dat helemaal niet meer. Om 8 uur ’s morgens stonden ze al steentjes op de ruit te gooien en pas rond drie uur ’s nachts kon ik mijn deur sluiten.

De Ronde Café was in die tijd een echt baancafé. Al die bier dronk en passeerde, die stopte. Ik had een grote parking en die stond alle dagen vol camions, vertelt Irma. Ik heb echt de gouden jaren gekend. Ik had een vast cliënteel, ik had de doppers die er alle dagen gezoeën en gebroan zaten, ik had de vrachtwagenchauffeurs… Dat was nog den tijd dat de N47 er nog niet lag. Begin jaren zeventig werd dan den babbelaar (lees tachograaf) verplicht in iedere vrachtwagen en sindsdien stopten chauffeurs bijna niet meer, want hun baas kon het zien als ze stilstonden. Ik had een heel ander cliënteel dan in de Roskotstraat. Daar was het nog de gewoonte dat ze iedere maandag een gratis pint kregen. Die maandagen waren in die tijd qua inkomsten even goed als een zondag. In De Ronde Café heb ik die maandagse pint afgeschaft. Je had sommige mannen die alleen de maandag binnenkwamen, gewoon om te profiteren.

mensen in het kaffee   mensen in het kaffee   mensen in hetv kaffee

Ik werkte zeven dagen op zeven, gaat Irma verder, maar ik had doodgraag mijn rijbewijs gehaald. Dat heeft heel wat voeten in de aarde gehad voordat ik naar de autorijschool kon. Maar ’t is me toch gelukt. Ik volgde de theorielessen en daarna moest ik een examen gaan afleggen. Achter mijn toog heb ik dan zitten blokken en blokken. Voor het examen was ik verschrikkelijk zenuwachtig en in De Fontein dronk ik drie dortjes om me moed in te drinken. En… ik was geslaagd! Ik haalde 17 op 20.

In 1985 is Louis gestorven. We waren juist 20 jaar getrouwd, zegt Irma. Het was niet altijd even makkelijk met Louis, maar ja... Ik heb toen Marcel Van Driessche leren kennen en nu delen we al meer dan dertig jaar lief en leed. Van Marcel heb ik altijd veel steun gehad. Hij kookte, vulde de frigo’s op en kuiste tot voor enkele jaren alle dagen het café.

In 2002 werd ik zestig en heeft ons Caroline het café overgenomen. Ik ben officieel met pensioen, maar eigenlijk is er niet zoveel veranderd voor mij, zegt Irma, want ik help haar nog alle dagen en we doen dat goed samen. Caroline en haar man Marc hebben heel het café een nieuwe look gegeven en de laatste jaren hebben ze ook werk gemaakt van de uitbouw van een serieus terras en in de zomer heeft dat heel wat succes.

  Irma met haar vriend Marcel

Irma kan terugblikken op een halve eeuw tappen en pinten spoelen. Da’s al lang, hé, zegt Irma. Toen ik begon kostte een pintje 6 frank (15 eurocent) en nu kost het tien keer zoveel, niet te geloven, hé. In al die jaren heb ik heel wat mensen zien komen en gaan. En daar zaten figuren tussen, dat kan ik je verzekeren. Mannen die veel leute en plezier maakten, maar ook mannen die zich een stuk in hun voeten konden drinken dat ze niet meer wisten van welke parochie ze waren.
Zo was er een man die iedere dinsdag op de markt een kilo gehakt kocht en die opat in ’t café. ’s Avonds had hij iets te diep in ’t glas gekeken en viel als een blok in slaap. Met geen stokken was hij wakker te krijgen en dus liet ik hem maar zijn roes uitslapen. ’s Morgens was hij verdwenen. Al die figuren, ik kan er een boek over schrijven. Twee keer heb ik een sterfgeval meegemaakt. Een man viel dood in het café, een andere hebben ze dood gevonden in zijn auto op de parking. Dat zijn natuurlijk minder plezante dingen, maar ja dat is het leven, hé.

 

In al die jaren ben ik maar één keer gestraft omdat een dronken klant tegen de politie gezegd had dat hij van de Ronde Café kwam.
En drinkt een cafébazin bier? vraag ik haar. Vroeger wel, antwoordt Irma, maar op mijn veertigste ben ik op aanraden van de dokter gestopt. Enkel op het feest van de vijftigjarigen heb ik nog enkele glazen wijn gedronken, maar sindsdien drink ik geen alcohol meer, geen sigaretten, geen vet, geen kaas… En ik voel mij er goed bij.

Ik mag zeggen dat ik in het café hard gewerkt heb. Ik was nen echten beer als het op werken op aankwam. Ons Caroline heeft me vroeger veel geholpen als het nodig was, maar meestal deed ik alles alleen. En, voegt Irma er aan toe, ik had een olifantengeheugen. Ik moest niks opschrijven, ik kon perfect zeggen wat een bepaalde klant gekregen had. Nu is dat niet meer nodig sinds we een gesofisticeerde kassa hebben.

Lange tijd heb ik last gehad van mijn benen, spataders. De jaren van altijd te moeten rechtstaan hadden duidelijk hun tol geëist. Ik heb daar nijg van afgezien. Ik heb me toen laten opereren en sindsdien loop ik terug een trap op als dertig jaar geleden. En ook het werk in het café gaat me terug beter af. Iedere dag open ik het café en blijf ik tot na de middag en ’s avonds om een uur of zeven ben ik terug van de partij.

Zeven dagen op zeven? Ja, zo is dat, zegt Irma. Wij zijn alle dagen open. Enkel op dinsdag en zaterdag openen we pas in de namiddag. Het feit dat we nu met twee zijn, maakt het makkelijker om het werk en de uren wat te verdelen.

En congé? werp ik op. In de tijd van mijn man Louis was dat een woord dat ik niet kende. Later hebben we soms wel het café gesloten als we op reis gingen. Ik heb mooie herinneringen aan onze reizen naar Oostenrijk, Tenerife en Amerika. Twee keer zijn we naar Amerika geweest, zegt Irma, en dat vond ik echt de max. Florida, Californië, de Grand Canyon, Miami, Las Vegas… Ik zou morgen onmiddellijk terug willen gaan, zo mooi vond ik het daar.

En Irma, hoe kijk je terug op die vijftig jaar? vraag ik tot slot.

  Irma met haar dochter caroline achter den toog

Ik heb nog geen moment spijt gehad dat ik in 1966 met dat café begonnen ben.
Mocht ik opnieuw mogen beginnen, ik zou hetzelfde doen.
Café houden, ik vind dat echt leutig, ik moet bij het volk zijn.
Ik zou me echt geen gewoon burgerleven kunnen voorstellen.
Nee, ik doe dat echt graag, met hart en ziel.
En het rare is dat ons Caroline dezelfde microbe heeft.
Dat zal ze misschien met de moedermelk meegekregen hebben.

Ik neem afscheid van Irma.
Of ze het record van Dulleke zal breken, blijft een open vraag.

Mark De Block
14-VII-2016

 

Zo zag de Dendermondebaan er vroeger uit!

Een beeld van de Dendermondebaan begin vijftiger jaren

Een beeld van de Dendermondebaan, ergens begin van de vijftiger jaren. Ondertussen is de baan vernieuwd, zijn de bomen gerooid en huizen gesloopt.


© Mark De Block

 

Thuiskomen